RianDutch

หน้าแรก

ตัวอย่างเพื่อฝึกฝนตัวเองก่อนการสอบค่ะ

อันดับแรกคือข้อสอบคำถามร้อยข้อ หากมาเรียนเองที่นี่ คุณก็ไม่จำเป็นต้องมีหนังสือค่ะ คำถามคำตอบ 100 ข้อ

ส่วนที่เป็นภาษา มีจากหลายเวบ ลองดูที่ลิงค์ที่เวบของเรานะคะ

ข้อมุลจากเวบ http://nederlandsleren.web-log.nl โดยคุณ Jennikke เธอเป็นอาจารย์สอนภาษาดัตช์หลักสูตร NT2 ด้วยค่ะ สนใจติดตามอ่านเวบของเธอได้เพิ่มเติมค่ะ

เรามาดูกันที่ คำตรงกันข้ามก่อนนะคะ

หลักการง่ายๆในการเดา (หากว่าคุณนึกอะไรไม่ออกแล้วจริงๆ เมื่ออยู่ในห้องสอบ ให้เติม on เข้าไปข้างหน้าคำค่ะ อันนี้จะใช้ได้ในสำหรับบางคำ ส่วนมากจะเป็นคำที่มีสองพยางค์ขึ้นไป สำหรับคำที่ใช้บุพบท voorzetsel มาขึ้นต้นเช่น voor - achter เป็นเทคนิคแก้ขัดในห้องสอบนะคะ เรามาดูจากง่ายกันก่อน แนะนำที่ Voorzetsel หรือคำบุพบทก่อนค่ะ

aan อาน เปิดอยู่ ติดอยู่ - uit เอิ๊วย์ท์ ปิดไป หมดสภาพ
achter อั๊คเต้อร์ ด้านหลัง – voor ฟอร์ ด้านหน้า
binnen บินเนิ่น ข้างใน – buiten เบิ้วย์เติ้น ข้างนอก
boven โบ๊เฟิ่น ข้างบน – beneden เบ่อะเนเดิ้น ข้างใต้
boven โบ๊เฟิ่น บน - onder อ๊นเด้อร์ ใต้
dichtbij ดิ๊คท์เบิย ใกล้ – veraf แฟร์อัฟ ไกล
in อิน ใน – uit เอิ๊วย์ ออกข้างนอก
op อ๊พ ขึ้นมา เพิ่ม – af อั๊ฟ หมดไป พ้นไป
op อ๊พ ขึ้นมาข้างบน – onder อ๊นเด้อร์ ใต้
voor ฟอร์ ก่อน - na นา หลัง

คำคุณศัพท์
เพื่อไม่ให้สับสน คู่ไหนมีแล้วจะไม่สลับที่กันอีก และจะเริ่มจากคำพวกที่คำตรงกันข้ามเป็น on- ใส่เข้ามา ก่อนนะคะ เดี๋ยวคำแปลและคำอ่านจะตามมา ขอเวลาให้ลี่ไปพักผ่อนนอกเวลาทำงานก่อนค่ะ เดี๋ยวเจอกัน

aangenaam – onaangenaam
aardig – onaardig
bekend – onbekend
beleefd – onbeleefd
bewust – onbewust
diep – ondiep
echt – onecht
eerlijk – oneerlijk
even – oneven
gebruikt - ongebruikt
geduldig – ongeduldig
gelijk – ongelijk
geschikt – ongeschikt
gewoon – ongewoon
gezond – ongezond
handig – onhandig
juist – onjuist
mogelijk – onmogelijk
nodig – onnodig
schuldig – onschuldig
smakelijk – onsmakelijk
verstandig – onverstandig
voorzichtig – onvoorzichtig
waarschijnlijk – onwaarschijnlijk
vriendelijk – onvriendelijk
zichtbaar – onzichtbaar
zeker – onzeker
wijs – onwijs
aanwezig – afwezig
actief – passief
altijd – nooit
andere – dezelfde
arm – rijk
bang – dapper
beter – slechter
bijna – helemaal
bijzonder – gewoon
binnen – buiten
blij – bedroefd
blij – bedroefd
bol – hol
bot – scherp
boven – beneden
breed – smal
daarna – daarvoor
dag – nacht
dapper – laf
dicht – open
dichtbij – veraf
dik – dun
dit – dat
donker – licht
droog – nat
druk – stil
duur – goedkoop
eenvoudig – ingewikkeld
eerste – laatste
ergens – nergens
expres – per ongeluk
fijn – grof
gekreukeld – gestreken
gierig – gul
glad – stroef
glanzend – dof
goed – fout
goed – slecht
goedkoop – duur
groot – klein
haat – liefde
half – heel
hard – zacht
heel – stuk
heen - terug
heet – koud
helder – troebel
hier – daar
hierna – hiervoor
hoog – laag
horizontaal – verticaal
houden van – haten
iets – niets
interessant – saai
ja - nee
jong – oud
kapot - heel
klein – groot
knap – dom
kort - lang
koud – warm
laag – hoog
langzaam – snel
later – vroeger
leeg – vol
lekker – vies
lelijk – mooi
leuk – vervelend
levend – dood
licht – donker
licht – zwaar
links - rechts
los – vast
lui – ijverig
makkelijk – moeilijk
mals – taai
mannelijk – vrouwelijk
maximaal – minimaal
meer – minder
meest – minst
min – plus
modern – ouderwets
moeilijk – makkelijk
nacht – dag
nat – droog
netjes – rommelig
niet – wel
nieuw – oud
nooit – altijd
noord – zuid
normaal – abnormaal
nu - later
nu – straks
nuttig – nutteloos
omhoog – omlaag
oost – west
op tijd – te laat
open – dicht
openbaar – privé
opgeblazen – leeggelopen
oud – jong
oud – nieuw
overdag – ’s nachts
precies – ongeveer
raak – mis
recht – krom
recht – schuin
rond – vierkant
samen – alleen
schaars – overvloedig
scherp – bot
schoon – vuil
slap – stijf
slim – dom
slordig – netjes
smal – breed
soms – altijd
sterk – zwak
stout – lief
strak – los
tam – wild
toekomst – verleden
vandaag – morgen
veel – weinig
verdrietig – blij
verleden – toekomst
vers – bedorven
vet – mager
vlug – langzaam
vol – leeg
voor – tegen
vorige – volgende
vroeg – laat
vroeger – later
vuil – schoon
warm - koud
weinig – veel
wijd – nauw
zacht – hard
ziek – gezond
zoet – zuur
zon – maandag
zwaar – licht
zwak – krachtig

คำนามและคำกริยา

achternaam – voornaam
alles – niets
arm - been
begin - einde
binnenkant – buitenkant
binnenland – buitenland
broer – zus
dag – nacht
dames - heren
dood – leven
dorp – stad
geluk – ongeluk
hand – voet
honger – dorst
iemand – niemand
iets – niets
ingang – uitgang
kind – volwassene
lawaai – stilte
lengte – breedte
liefde - haat
man – vrouw
meneer - mevrouw
nacht – dag
neef – nicht
ochtend – avond
onderkant – bovenkant
oom – tante
oorlog – vrede
opa – oma
optimist – pessimist
ouders - kinderen
overwinning – nederlaag
succes - mislukking
voordeel – nadeel
voorjaar – najaar
voorkant – achterkant
vraag – antwoord
vriend – vijand
winst – verlies
winter - zomer
zon – maan
zon – schaduw
zonsopgang – zonsondergang
aandoen – uitdoen
aankleden – uitkleden
beginnen – stoppen
bekennen – ontkennen
branden – blussen
delen – vermenigvuldigen
drijven – zinken
eten – drinken
geven – krijgen
groeien – krimpen
inladen – uitladen
inpakken – uitpakken
komen - gaan
kopen – verkopen
leven – sterven
lukken – mislukken
onthouden - vergeten
openen – sluiten
optellen – aftrekken
praten – zwijgen
slagen – zakken
slapen – wakker zijn
staan – zitten
stijgen - dalen
stoppen – doorgaan
trouwen - scheiden
uitdoen - aandoen
vergeten – herinneren
verhogen – verlagen
verschijnen – verdwijnen
vinden – verliezen
winnen – verliezen
zitten – staan
คลิกที่นี่เพื่อกลับหน้าหลัก HOME RianDutch

Top